Wim van der Schee over De onbetaalbare mens
Havelte, 3 maart 2006
Beste Annette en Robert-Jan, Hester en Arjon, Carlos en Eveline
Zolang jullie mij kennen houd ik mij al bezig met de boeken van Eugen Rosenstock-Huessy (ERH). Momenteel is er een project opgezet waarin mensen die zich in zijn gedachten hebben verdiept in een brief aan ‘de volgende generatie‘ uitleggen welk belang zij hechten aan de leringen van ERH. In deze brief wil ik jullie iets daarvan vertellen, in de hoop dat het jullie iets zegt. Het is tegelijk mijn bijdrage aan het project ‘Weitersager Mensch.’. Als onderwerp kies ik:
Afstemming
Inleiding, de lijn van het verhaal
Mijn onderwerp is ‘afstemming’. Het is een kleine zoektocht naar de waarde van ons leven. Die vind ik in de betekenis ervan. Betekenis komt tot stand door afstemming tussen mensen, en dat gebeurt in de dagelijkse omgang: het betrekt je op de mensen met wie je te maken hebt, en op de wereld waarin je leeft. Ik heb de brief ingedeeld in een aantal kleine paragrafen. Na de paragraaf over de reikwijdte van betekenis, gaat een groot deel van de brief over het proces van afstemming. Vanuit mijn eigen geschiedenis beschrijf ik dat mensen eerst vooral betekenis ontvangen, en later in hun leven betekenis kunnen gaan geven. Maar afstemming is een wederkerig proces. Daarom sta ik stil bij ‘verhoudingen’. Verhoudingen vormen het verband waarin wederkerigheid functioneert. In dat verband komen mensen vanuit vier richtingen tot afstemming met elkaar: twee horizontale en twee verticale. Het grote punt is dat zowel voor ieder mens als voor ieder levensverband geldt dat die vier richtingen ook weer tot een samenhangend geheel moeten worden gebracht. Want pas in samenhang kunnen betekenissen op elkaar inwerken, en in uitwerking tot waarde komen. Waar dat mislukt zie je zowel per mens als per samenlevingsverband dat er problemen ontstaan. Dan hebben de betrokkenen er geen zin meer in, of erger: dan stagneert hun ontwikkeling. Ik schrijf hierover vanuit eigen ervaring. Het is moeilijk om je eigen ervaringen te begrijpen. In dat opzicht is ERH van grote steun.
Je leven is van betekenis
Wat is de betekenis van ons leven? Het antwoord hangt af van hoe ver je wilt reiken, of hoe diep je wilt spitten. ‘Betekenis’ is een gelaagd begrip. Op het eerste gezicht (1) kun je denken: leef het leven, en geniet ervan. Je treft de betekenis spontaan aan. Spit je de ervaring van die betekenis een beetje uit (2), dan komt te voorschijn dat je anderen nodig hebt om van het leven te kunnen genieten. En die anderen hebben op dezelfde wijze jou weer nodig. Betekenis duidt erop dat je met anderen verbonden bent. Zelfs als je alleen ergens van geniet, is de situatie er één die samen met anderen betekend is. Nog wat dieper gedacht (3) kom je snel tot het besef dat wij niet allemaal dezelfde betekenis aan gebeurtenissen en dingen toekennen. Mensen zijn verschillend. Je hebt een talent voor het ene, een behoefte aan het tweede, en voor je vrienden(innen) en partner en familieleden ligt dat net weer anders. De verschillen zijn echter niet zo groot dat ze niet te overbruggen zijn. En ook rijst nu de vraag over welke betekenissen we het hebben.
Ik wil toespitsen op dié betekenissen die aan het leven als zodanig betekenis geven. Dus het gaat me niet om zoiets als dat de ene meer betekenis hecht aan een opgeruimd huis als de ander, maar het gaat me bijvoorbeeld om zoiets als dat het voor iedereen belangrijk is om een eigen huis of een eigen kamer of plek te hebben. En als je samen met iemand anders een huis deelt, dat je dan aan essentiële zaken ongeveer dezelfde betekenis moet hechten, wil het samen zijn lukken. Er zijn betekenissen die bevorderen dat mensen samenleven of samenwerken, en er zijn ook betekenissen die mensen niét delen, en die daarom tot gevolg hebben dat ze on-enigheid hebben. De moeilijkheden of de verschillen kunnen zo groot zijn dat de betrokkenen uit elkaar gaan. Maar ik koers in deze brief op de overeenkomsten in de betekenis die zo groot zijn dat ze verschillen overbruggen. We gunnen elkaar onze persoonlijke smaak en voorkeur, maar we delen betekenissen die deze overstijgen. Hoe komt dat? Een voor de hand liggend antwoord (4) is dat de gemeenschappelijke betekenissen voortkomen uit het feit dat we in dezelfde wereld leven. ’Wereld’: onze leefsituatie, gedeelde omstandigheden. We leven hier in Nederland. In dit land gaat ieder kind gaat naar school, moet je werken om aan een inkomen te komen, houden wij ons aan verkeersregels, enz. In zulke situaties leven wij. Het geeft tegelijk ook een besef dat er mensen zijn die in andere omstandigheden leven. Die andere omstandigheden hebben er kennelijk toe geleid dat andere betekenissen tot uitdrukking zijn gekomen. Hun basis van samenleven is een andere. Althans gedeeltelijk, want het is bijvoorbeeld wel zo dat wie in een andere ‘wereld’ ziek wordt, ook daar geholpen zal worden, omdat mensen bijna overal ter wereld vinden dat een zieke geholpen moet worden. De vraag wordt dan of er gemeenschappelijke betekenissen bestaan los van gedeelde omstandigheden.
Bestaan er universeel gedeelde betekenissen (5)? In het verband van de VN zijn mensenrechten geformuleerd. Zijn er betekenissen die wij als mensen aan het leven hechten? Het valt me in dat mensen, waar ook ter wereld, en hoe dan ook, betekenis hechten aan elkaar en aan zichzelf. De vraag is waarmee het zich vult. Je kunt je afvragen of alle mensen ongeacht hun omstandigheden in verhouding tot elkaar zelfde betekenissen delen. Bij ERH vind ik een antwoord. Hij wijst ons op de wordingsgeschiedenis van het menselijke (5a). Het ging en het gaat er altijd om dat mensen met elkaar tot overeenstemming komen over goed is en wat niet goed is: kwaad of slecht. Er moesten altijd praktische problemen opgelost worden. Op basis van wat lukte ontstonden in iedere leefgemeenschap gebruiken en opvattingen. Samengevat: er ontstonden culturen. De werking van zo’n cultuur kun je het beste begrijpen als je het op de kleine schaal van je eigen familie bedenkt. Zo denk ik bijvoorbeeld met liefde en respect aan mijn grootouders. In de manier waarop zij met ons omgingen, demonstreerden zij – zonder erop uit te zijn – wat goed is en wat niet, wat grappig is en wat niet, waar een mens zich druk over maakt en waarover niet. Zij hebben dat gedaan zoals het door hún ouders en grootouders ook op soortgelijke wijze was gedaan. Zo is iedere generatie een schakel in de keten van geslachten. In wat de nieuwe generatie aan betekenis overneemt, zet de cultuur zich voort. Zoals het in het klein gaat in de familie, gaat het in het groot in de culturen. Per cultuur zijn de mensen met elkaar vertrouwd door de vanzelfsprekende betekenissen die ze met elkaar delen. Mensen horen bij elkaar en ze weten als vanzelf hoe ‘het hoort’. ERH voegt – nuchter beschouwd – aan gedeelde omstandigheden een gedeelde geschiedenis toe. Gedeelde geschiedenis geeft mensen gemeenschappelijke betekenis.
Betekenissen vinden hun herkomst in gedeelde omstandigheden en in een gedeelde cultuur. Wij maken mee hoezeer culturen verschillen. De vraag of er universeel gemeenschappelijke betekenis bestaat, moet kennelijk ontkennend beantwoord worden. Is dat zo? Culturele verschillen worden toch ook overbrugd? We leven toch in een multiculturele samenleving. Moeten we pessimistisch zijn en wijzen op alle voorbeelden van onbegrip en zelfs haat tussen de mensen, of is er reden tot optimisme? De vraag is (5b) of betekenissen uit verschillende culturen zich kunnen verbinden en zich kunnen ontwikkelen tot een gemeenschappelijke cultuur. Ik ga weer te rade bij ERH. Van hem heb ik begrepen dat de beginfase van iedere cultuur een zoektocht naar het gemeenschappelijk worden van betekenissen is. Het gaat er om hoe mensen hun tegenstellingen overbruggen. Dwang speelde zeker een rol. De machtigste mensen en volken hebben de anderen aan hun wil onderworpen, en zo hebben ze gezamenlijkheid afgedwongen. Dat is de ene kant. Er is ook een andere kant. Iedere cultuur is begonnen met gebruikmaking van de wederkerigheid tussen mensen. Om te beginnen tussen man en vrouw. Zelfs al was de vrouw geroofd van een andere stam, dan nog zijn er beslissende ervaringen geweest, waarin man en vrouw zich aan elkaar toevertrouwden, waarin ze samen kinderen kregen, en zij beiden dit kind hun liefde en zorg gaven. En denk ook aan de noodzakelijk taakverdeling om aan eten en drinken te komen. De mensen moesten samenwerken om te overleven: onderlinge afspraken maken over de manier van jagen, afspraken maken over wie thuis bleven ter bescherming van de vrouwen. Enzovoort. Men moest de handen wel ineenslaan, al was het maar om het onheil af te wenden. Maar dit heeft een positieve kant. Mensen zijn in staat elkaar te waarderen, te erkennen, van elkaar te houden. Ze kunnen zich houden aan afspraken, ze willen elkaars bezittingen delen, elkaars veiligheid verzekeren. Omdat in alle culturen gelijksoortige problemen moesten worden overwonnen, omdat ‘menselijke’ reacties daarop gelijksoortig zijn, en omdat dus de opgave om ‘gemeenschap’ te zijn in alle gevallen gelijke typen van betekenissen oplevert, is iedere cultuur gebaseerd op dezelfde oerbetekenissen. Dan kunnen ook verschillende culturen samensmelten in een nieuwe gemeenschappelijkheid. Want het ‘voedsel’ voor die vernieuwing ligt in de grond van elke afzonderlijke cultuur.
Is het begrip ‘betekenis’ nu helemaal uitgespit? In de grond van de zaak ligt er nog één kwestie. Het is de vraag wat wij er zelf mee te maken hebben dat onze betekenissen zo diep geworteld zijn in geschiedenis en omstandigheden. Wat hebben wij er mee te maken (6)? Antwoord: het is het ‘materiaal’ waarmee je zelf te tekenen hebt. De praktijk van alle tijden is ook jouw praktijk. Het begin van alles ligt niet alleen in de startfase van de culturen, maar in jou. Want ieder mens begint in wezen opnieuw. Nieuw is je toekomst. Jij moet jouw toekomst betekenen. Je hoort wel bij een cultuur, en als zodanig heb je betekenis ontvangen, maar met het oog op de toekomst moet je zélf betekenen. De ander met wie je te maken hebt, moet je betekenen, en de omstandigheden waarmee je te maken krijgt, moet je betekenen, en de situaties waaraan je deelneemt moet je betekenen. En je zult anderen zoeken door wie je betekend zult worden. Je zult door het leven getekend worden. Zo krijgt elk mens een eigen inhoud, namelijk ‘van betekenis’. Wat van betekenis is, komt op je af. Als ik je deze brief schrijf is het deels een stem die het verleden vertegenwoordigt. Maar ook klinkt het heden erin door, want wij zijn van betekenis voor elkaar, en ik wil daar een beroep op doen (Neem me serieus!) . Komt het op de toekomst aan, dan is het aan jou. Jij sticht nieuwe betekenis met mensen en op plaatsen waar ik niet ben. Nu is het bijzondere kenmerk van betekenen, dat je niet jezelf kunt betekenen. Jij doet het anderen, en anderen doen het jou. Waar je gezamenlijkheid en gemeenschappelijkheid hebt gesticht, daar ben je getekend en heb je betekenis tot stand gebracht. Dan heb je het leven voorwaarts geleefd. Zo hoort het ook, want ‘betekenis’ is ten diepste: in verbinding treden met je toekomst.
Je kunt jezelf niet betekenen. Maar daarom kun je het nog wel willen. Wat je wilt is van groot belang, want daarmee geef je inzet en richting. Mensen kunnen kiezen, daar is niet mis mee. En je hersens gebruiken is ook nooit weg. Weet dan dat wat je betekenis wilt geven de meeste kans van slagen heeft als je er duidelijk, bewust, voor kiest (6), als er wederkerigheid te verwachten is waarbij de ene de ander aanvult (5b), als je elkaars verschillen kunt respecteren (5a), als de nuchtere feiten het toelaten (4), als ieder in het samengaan vrij is om er een eigen rendement uit te halen (3), als het voor elkaar betekenis hebben ook gezamenlijk rendement oplevert (2), en als je er echt zin in hebt (1).
Ik wil je nu meenemen naar het proces waarin betekenissen tot stand komen: in de afstemming. Overal waar mensen met elkaar omgaan en waar ze iets met elkaar te maken hebben, zie je dat mensen zich op elkaar afstemmen, of dat ze het proberen. Afstemmen is als het voorbereiden, en aftasten en proeflijnen zetten in het be-tekenen. Een goed beeld van ‘afstemming’ krijg je door te denken aan de leden van het orkest die hun instrumenten op elkaar afstemmen, zodat een goede samenklank kan ontstaan. In dit proces van afstemming, op weg naar betekenis, is de mens zelf het ‘instrument’.
Betekenis ontvangen: afstemming, ontstemming, instemming
Hoe komt een mens tot betekenissen? Eerst ontvang je ze, en elk kind stemt daarop op af, tenminste als de betekenissen elkaar niet weerstreven. Aan mijn kinderjaren heb ik warme herinneringen. Ik ben met liefde ontvangen. Maar er waren moeilijkheden die een stempel op mij hebben gedrukt. Toen ik 2 jaar was, verliet mijn vader ons huis in Oegstgeest. Mijn vader en moeder konden elkaar niet langer ‘betekenen’. Daarna verhuurde mijn moeder kamers om aan inkomsten te komen, en ze ging werken, waarbij mijn zusje en ik op woensdagmiddag naar een oppasadres gingen. Ieder naar een ander. Ik kreeg met ‘vreemde’ mensen te maken. Wat ouder geworden ontdekte ik hoezeer mijn grootouders van beide kanten verschilden in leefwijze en opvattingen: Aan vaderskant christelijke dorpsmensen, aan moederskant sociaal-democratisch georiënteerde stadsmensen. Ons gezin verhuisde naar Rotterdam zodat mijn opa en oma van Leening daar als tweede thuis konden fungeren omdat moeder buitenshuis werkte. Maar alle vakanties logeerden we in Katwijk aan Zee bij opa en oma van der Schee. Daar ging het heel anders toe. Mijn zus en ik hebben geleerd de tegenstellingen te overbruggen. Achteraf kan ik zeggen dat ik de tegenstellingen – uiteenlopende betekenissen op den duur kon begrijpen als aanvulling op elkaar. De beide families gaven ons die ruimte omdat er over en weer respect was, alhoewel niet zonder reserve. Zo kon ik mijn ervaringen en gevoelens integreren. Dat is nodig om innerlijk in harmonie te kunnen komen.
In onze Rotterdamse jaren maakte ik opnieuw mee hoe moeilijk het is om met iedereen in je omgeving tot afstemming te komen. Mijn zus en ik waren de eerste jaren dagelijks bij opa en oma van Leening. Inwonend was ook tante Annie, zus van oma, en een bron van ergernissen. Ook kwam heel vaak tante Jo, de oudste zus van mijn moeder, langs. Zij had woedeaanvallen, verdriet, en ook zij maakte veel ruzie. Ze ging scheiden van haar man, en dat duurde meer dan vier jaar. Het eindigde ermee dat zij ziek werd en stierf. In die periode is ook oma van Leening overleden. Ze lag bijna een jaar ziek in de achterkamer. Allemaal heftige gebeurtenissen, waarbij nogal eens vergeten werd dat er kinderen bij waren. Dat er aan afstemming zoveel facetten zitten, heb ik vroeg begrepen, en het beïnvloedde me. Dus ik leerde te balanceren tussen kritiek en solidariteit, tussen voorzichtigheid en je toevertrouwen. Vanaf onze teenertijd waren mijn zus en ik meer in eigen huis. Vaak alleen, want moeder werkte ook ‘s middags en ‘s avonds. We moesten ons aandeel in de huishouding leveren en er waren strikte leefregels, zoals de boel opruimen en op tijd naar bed. De afstemming luisterde nauw, afspraken (eigenlijk opdrachten) behoorden uitgevoerd te worden. Afstemming vergt dat een mens zich aan zijn woord houdt, zoals het gegeven is.
Als afstemming niet gemakkelijk is, word je selectief: niet open voor alles, en soms gesloten. Ik selecteerde – achteraf gezien – op wat ik in eigen hand kon houden. Ik werd een leeskind en een muziekkind. Ik leerde goed op blokfluiten spelen. In lezen en in muziek kun je jezelf terugtrekken. Vooral het lezen geeft inzicht hoe andere mensen hun tegenstellingen oplossen, terwijl je zelf niet in het geding bent. Met musiceren is het anders. Je moet jezelf laten horen, en je moet zelf afstemmen. Mooie muziek is het resultaat van geslaagde afstemming. Ik speelde jarenlang in kleine muziekensembles, en dat gaf me grote voldoening. Het bracht ook innerlijke ontspanning, vermoed ik. Wij speelden vaak muziek die werd uitgegeven door de Vereniging voor Huismuziek. Die vereniging organiseerde jeugdkampen. Tussen mijn 11de en 18de jaar heb ik er ieder jaar aan deel genomen. Het waren natuurlijk de jaren waarin een mens ontdekt zélf iemand te zijn. Die muziekweken hebben mij sterk gevormd. Zeker draaide het om de muziek, maar het draaide evenzeer om de groep jongeren als leefgroep en vriendengroep. Ik ontdekte wat in het leven de moeite waard is, en mijn gevoel van eigenwaarde groeide. ‘Dus’ ontwikkelde ik idealen. Ik hoorde over Krishnamurti die de mensen had toegesproken in dezelfde kamers waarin wij musiceerden, en ik hoorde over Kees Boeke van wiens leerlingen wij leiding kregen. Zij vertegenwoordigden idealen waarover met enthousiasme gesproken werd. Dit ging om wereldwijde afstemming! Mijn verlangen naar afstemming ging zich richten op de samenleving. Thuis in Rotterdam was er genoeg te doen. Ik kwam in contact met de vredesbeweging: het Comité 1961 voor de Vrede, demonstraties tegen de oorlog in Nieuw Guinea. Zodra ik 18 jaar werd, meldde ik mij als lid van de politieke partij P.S.P (pacifistisch socialistische partij) en later heb ik geweigerd in militaire dienst te gaan. Het werd een tijd waarin principes een grote rol speelden. Ik ijverde vóór de vrede, debatteerde en oefende mijn denken. Hoe komt het dat de maatschappij werkt zoals die werkt? Ik beoefende het onderscheid tussen goed en kwaad met enige hartstocht. Waren mensen eigenlijk wel eerlijk? Houdt men zich wel aan afspraken? Valse afstemming in de samenleving, daar was ik allergisch voor. Bij oma en opa van der Schee had ik de kinderbijbel van voor tot achter gelezen. Ik ontdekte nu de betekenis van het geloof als wegwijzer en maatvoerder waar het om levensprincipes gaat. De bijbelse geschiedenis is één zoektocht naar een goede afstemming tussen de mensen. In 1964 heb ik belijdenis van mijn geloof gedaan in de remonstrantse gemeente van Rotterdam (ook wel een beetje omdat het goed uitkwam om als nog niet erkende dienstweigeraar bij een kerk te horen).
Oplettend wat betreft de verhoudingen tussen mensen, en een idealistische instelling. Dat maakte mij rijp voor de lessen van Ko Vos. Ik had les van haar op de Dalton-HBS, en vijf jaar lang op de Kweekschool voor Onderwijzers (1960-1965). Het eerste wat zij haar leerlingen leerde, lag in haar eigen optreden. Ze paarde vakkennis aan mensenkennis, en dat gebaseerd op liefde voor haar vak en echte aandacht voor haar leerlingen. Zij kon even goed spreken als luisteren, en kon ijselijk nuchter zijn. Ze stelde derhalve haar prioriteiten, en wist de kern van zaken zeer goed te treffen. Wij konden erop aan dat haar woorden en daden met elkaar in overeenstemming waren, en ze verwachtte het van ons evenzo. Dat was nog eens een effectief voorbeeld van afstemming! Het maakte aanschouwelijk dat gezag opbouwen iets anders is als macht uitoefenen. Haar lessen betroffen levensbeschouwing. Het sloot aan op mijn belangstelling voor maatschappij, geschiedenis en godsdienst, tezamen de geestesgeschiedenis van de mensheid. Centraal stond de vraag naar wat mensen de zin van hun leven vinden. Dit bleek in oude tijden niet eerst met ideologie maar met de praktische problemen van het leven te doen hebben. Bij de primitieve volken was het gekoppeld aan het verklaren van natuurverschijnselen, en hoe de mensen daarop moesten reageren. Eigenlijk ging het om de vraag hoe je kunt overleven. En ook later: in de oorlog tussen de Grieken en de Trojanen, en in de geschiedenis van het Joodse volk (denk bijvoorbeeld aan Abraham en Izaäk) draaide het steeds om kwesties van dood en leven. In de kern ging het erom welke betekenis aan de gebeurtenissen moest worden gehecht. Gaandeweg werd mij duidelijk dat deze geschiedenissen met hun betekenissen niet los van elkaar stonden, maar in een groot verband steken. Het is de route waarop de mensheid zich een weg naar veiligheid, beschaving en cultuur ploetert. Op een dag heb ik ‘juffrouw Vos’ gevraagd waar ze haar kennis vandaan had. Zij bleek geheel verdiept in de boeken van ERH. Studenten die belangstelling hadden, wilde zij graag bij haar studie betrekken. Zo bezocht ik de gespreksavonden bij haar thuis. En ik kocht mijn eerste ERH-boek. In het Nederlands: ‘De onbetaalbare mens’. Moeilijk! Maar het deed mijn belangstelling toenemen, want wat ik las over maatschappelijke verhoudingen, hun ontwikkeling en hun achtergronden, gaf me totaal nieuwe inzichten. Hier begon een oriëntatie op het leven waarmee ik nog steeds bezig ben.
Betekenis geven : betrokken zijn –> inzet en afweging
Ik werd onderwijzer, maar moest de militaire dienstplicht nog vervullen. Voor wie daartegen gewetensbezwaren had, bestond de wettelijke mogelijkheid om dit kenbaar te maken. Werd je bezwaar erkend, dan kreeg je alternatief werk aangewezen. Ik werd erkend en kwam te werken in een internaat voor moeilijk opvoedbare jongens. Aansluitend aan deze dienstplicht ging ik orthopedagogiek studeren aan de universiteit van Amsterdam. Daarnaast bleef ik werken. Mijn interesses in de geschiedenis en mijn samenlevingsidealen zijn gaandeweg geswitcht naar de praktijk van de geschiedenis van de kinderen met wie ik te maken had, en de idealen werden concreter gericht op de opvoedingsproblemen die zich met die kinderen aandienden. De studie orthopedagogiek rondde ik in 1976 af met de scriptie „Tijd en wederkerigheid, op weg naar een theorie van de hulpverlening”. Hierin komt de invloed van ERH duidelijk naar voren.
Hoe zal ik die invloed nu aanwijzen? In het algemeen was het vanzelfsprekend geworden dat ik de feiten, gebeurtenissen en opgaven in mijn vakgebied niet als op zichzelf staande gegevens begreep, maar dat ik zocht naar hun samenhang. Wat er met mensen aan de hand is, zag ik in verband met hun relaties en omstandigheden, hun geschiedenis en ontwikkeling. De wetenschappelijke pedagogiek van die dagen ondersteunde mij in deze inzichten, maar er was toch verschil. Waar de sociale wetenschappen neigen naar het onderbrengen van de gegevens in een systematisch verband – de systeemtheorie stond volop in de aandacht – bleef het voor mij zonneklaar dat je een mens niet kunt verklaren vanuit de systemen waarin die leeft. Evenmin kan de hulp aan mensen volledig gesystematiseerd worden: als een strategie of techniek die aan de tekentafel ontworpen is. Want ten eerste is de afstemming tussen mensen iets dat van binnenuit opkomt, en van dat binnenste heeft geen enkele wetenschap een complete ‘kaart’, en ten tweede is de afstemming zelf niet iets dat ‘wetmatig’ verloopt. In de feitelijke opvoeding of hulpverlening kan wel met alles rekening worden gehouden wat de wetenschap aandraagt, maar in het contact tussen de betrokkenen, in de betekening over en weer, spelen wederom de factoren van binnenuit en de direct werkende omstandigheden een niet te voorspellen rol. In algemene termen: wat zich van binnenuit vormt, kan niet van buitenaf worden gestuurd, tenzij men mensen opvat als apen die te dresseren zijn. Dit inzicht berust op mijn ervaringen, maar ERH heeft dit besef zeer verdiept.
De wetenschap op mijn terrein bemoeit zich met opvoeding en hulpverlening, maar ik vond dit van beperkte waarde. Misschien kwam dat in het begin omdat ik tot 1974 een praktijkman was. Nu vind ik het nog steeds. Er zit een spanning in de verhouding tussen praktijk en wetenschap. Waarin zit die spanning? Het is nodig ‘subjectief’ (persoonlijk, van binnen uit) betrokken te zijn wil je iemand kunnen helpen, maar het is evenzeer nodig om ‘objectief’ voldoende afstand te houden tot wat je ‘werk’ is. Hoe combineer je dat? In de kleine kring van mensen waarmee ik de boeken van ERH las, vond ik geen steun. Eerder trof ik weerstand tegen de optiek van de wetenschap. Had ERH niet geschreven „I am an impure thinker”?. Illustratief is dat wij rond 1982 hebben geïnformeerd of we ons konden aansluiten bij het Rosenstock-Huessy Huis in Haarlem, een soort commune van mensen die de inzichten van ERH in praktijk probeerden te brengen. Men wees ons af uit angst dat er een wetenschappelijke pretentie aan hun werk zou worden gehangen (ik was immers een professioneel orthopedagoog), terwijl je het werk vanuit je hart moet doen. Ik vond dat natuurlijk ook, maar zag dat niet als onverenigbaar met professie en wetenschap. En zo denk ik er nog steeds over. Herhaaldelijk heb ik geprobeerd dit inzicht uit te werken, ook in deze brief, maar de geest van de tijd was tegen mij. De orthopedagogiek en de psychologie zitten de laatste 20 jaar steeds meer op de koers van de objectieve benadering. ‘Objectief’ zijn wil zeggen: iets voorschrijven aan anderen wat je ‘zeker’ denkt te weten. Pakt het toch anders uit, dan ligt dat aan de cliënt. In deze benadering zit een onoplosbare tegenstelling. ‘Opvoeding’ en ‘hulpverlening’ betreffen menselijke verhoudingen. Die verhoudingen gaat men objectiveren, alsof de verhouding een ‘apparaat’ is dat uit elkaar gehaald kan worden, bijgesteld en gerepareerd. Echter: de werking van de verhoudingen vind je niet in de ‘onderdelen’, maar er tussen. Een psycholoog kan bijvoorbeeld terecht vaststellen dat iemand vol faalangst zit, maar wat zegt dat over de vraag hoe die faalangst (als die weer tussen mensen optreedt) overwonnen kan worden? Bij de dokter zijn we ook tevreden met een objectieve benadering, de dokter onderzoekt onderdelen van een niet goed functionerend lichaam. Een pedagoog is geen psycholoog of dokter. Een moeder die hulp zoekt in de opvoeding vraagt in wezen hoe ze ondanks de problemen de verbinding tussen haar zelf en het kind kan handhaven en verstevigen. De vraag ‘hoe moet ik het goed doen?’ is een heel andere dan de vraag ‘wat is er mis met mijn kind?’ Een goed pedagogisch advies bevat méér dan een recept dat ‘ingenomen’ moet worden. De pedagoog dient niet alleen te putten uit een objectief vaatje, maar ook uit een intersubjectief vaatje. Dat wil zeggen: begrip krijgen voor wat moeder en kind van binnenuit beweegt, en hoe hun onderlinge afstemming is. Dat kan alleen vanuit een werkelijk contact met de betrokkenen, want pas dan is inzicht mogelijk in de overdracht van betekenissen zoals die tussen hen een rol spelen. In een advies gaat het tenslotte niet alleen om het gelijk van de pedagoog, maar ook om hoe die in staat is de opvoeders tot de benodigde inzichten en vaardigheden te brengen. De pedagoog steunt op een ander type deskundigheid dan de psycholoog. Het gaat hier om het verschil tussen constaterende kennis en inzicht biedende kennis. ERH heeft me enorm geholpen om dit verschil te gaan zien. Ik zal proberen er iets van te verduidelijken in de rest van deze brief.
In verhoudingen
Wie zich afstemt, is van binnenuit betrokken. Je geeft dan iets van jezelf. Wil dat nu zeggen dat in die afstemming alléén jij zelf tot uiting komt? Soms wel, maar niet altijd. De uiting kan ook de weergave zijn van iets van betekenis. Iets van betekenis naar buiten brengen, houdt wel in dat je de inhoud van wat je zegt of doet persoonlijk gekwalificeerd hebt, maar je vertegenwoordigt er tegelijk iets mee dat ook meer in het algemeen van betekenis is. Je toont een kwaliteit van menselijke verhoudingen op zichzelf. Deze brief illustreert dat. Ik heb iets geleerd, en ik wil dat graag doorgeven, omdat het iets van een kompas is waar je op kunt varen in je leven. De brief is mijn initiatief, en in zoverre persoonlijk, maar dat ik mijn kinderen iets van waarde wil meegeven, is een algemeen menselijk verschijnsel. Zo gaat het heel vaak tussen vaders en hun kinderen. Zo zit ‘het’ leven in elkaar. Ik ben geboeid door de vraag hoe ‘het’ leven in elkaar zit. De kwestie gaat nog dieper dan wat er in en tussen ons speelt. Het gaat ook om wat er door ons beiden heen speelt (wat het persoonlijke overstijgt).
Wat heb je net als iedereen die leeft doorgemaakt? Dat je dochter bent, of zoon, vriendin of vriend. Geen mens staat alleen op zichzelf. Wij leven in verhoudingen. Noem het ‘cellen’. Bedenk: als je zegt zomaar een ‘mens’ te zijn, dat het een onduidelijke omschrijving is van wie je bent. ‘Mens’ is alleen de verwijzing naar een soort. Dat zegt nog niets over jou. Je wordt pas duidelijk als je zegt hoe je heet, bij wie je hoort, welk beroep je hebt en dergelijke. In al die gevallen wijs je aan waarin je als mens betrokken bent. En als je betrokken bent, ben je onderdeel van een ‘cel’. In die cellen vindt ‘het’ leven als menselijk – humaan – leven plaats. Zelfs al zijn mensen eenzaam en alleen, dan nog dragen ze een naam, verwijzing naar hun familie, en kunnen ze over hun leven vertellen. En dat is ongetwijfeld het verhaal van bij wie en bij wat zij gehoord hebben. Dat elk mens op zichzelf staat, is waar, want elke keer ben je het zelf die een ‘eigen’ aandeel geeft aan al die cellen, en je moet er zelf over nadenken wat je kiest: wat je wél kunt en wilt, en wat je niet kunt en wilt. Maar als het blijft bij denken daarover, kun je je als mens niet verwezenlijken. ‘Het’ leven leven, is instappen in wat met een ander de moeite waard is. En daarbij zijn er twee vóór-waarden. De ene is dat de mensen die met elkaar te maken hebben elkaar in hun waarde laten. De andere is dat het in de ‘cel’ die je samen vormt ook moet gaan om iets dat waarde voor het leven als zodanig heeft.
Het leven ‘als zodanig’? Het leven speelt zich af in cellen. Elke cel heeft een leven van binnen uit, op basis van mensen die op elkaar betrokken zijn, elkaar in hun waarde laten en elkaars waarde ook vermeerderen. (Zoals bijvoorbeeld kinderen de waarde van het leven van hun ouders vermeerderen.) De cel leeft op basis van dit binnengebeuren. Maar elke cel bestaat ook bij gratie van de afstemming op de andere cellen: want ‘leven’ is één groot geheel. Dus de cel ‘gezin’ moet zich afstemmen op de cel ‘school’, de cel ‘school’ op de cel ‘beroepsgroep’ enzovoort. In elke cel moet een afstemming met andere cellen gegarandeerd worden, zodat de verbindingen in het leven als geheel kunnen voortbestaan. Dit buitengebeuren geeft elke cel een ‘zaak’ die overeind gehouden moet worden, omdat ze anders hun verbinding met het geheel verliezen. Opvoeding, lesgeven, hulpverlening enz. hebben dus een ‘zaak’ te behartigen. Bij voorbeeld: een leraar kan niet zomaar lesgeven in wat hem persoonlijk bezig houdt, maar hij / zij moet uitleg geven aan datgene waarvoor hij / zij is aangesteld. Wel spreekt de goede leraar vanuit eigen kwaliteit, en geeft persoonlijk invulling, maar hij / zij kan de ‘cel’ alleen overeind houden, als het lukt de leerlingen te leren waarvoor ze komen.
Het leven speelt zich zó bepalend af in menselijke verhoudingen, dat het een illusie is dat je iemand ‘op zichzelf’ zou kunnen leren kennen. We nemen aan dat elk mens eigen kenmerken heeft. Wij strooien bijna met etiketten: iemand is sportief, heeft gevoel voor humor, is muzikaal, is jaloers, is gierig, is een neuroot, kan niet tegen z’n verlies, is bekrompen, is slecht ontwikkeld, is debiel enzovoort. Maar als je iemand dan met al die aanduidingen ‘geplaatst’ hebt, ken je dan de persoon? Als je iemand op zichzelf wilt kennen, dan doe je een constatering. Niet de uitgestoken hand, maar de koele blik. Geen ontmoeting, maar beoordeling. Constateringen bouwen geen cellen, maar scheppen afstand. In een verhouding kan het blijken dat iemand een neuroot is, tamelijk debiel, jaloers e.d., maar dan is het een ‘draad’ in een veel groter weefsel. Natuurlijk ervaren mensen van elkaar hoe ze zijn in de onderlinge verhouding, „Doe niet zo debiel!” kun je zeggen, maar al op het moment dat je het zegt, doe je een beroep op het begrip van de ander, die dan kennelijk meer dan alleen debiel is. Met onze ‘eigenschappen’ is het zo gesteld dat ze zich aanpassen aan de mogelijkheden en de omstandigheden van de verhouding. Als een constatering definitief boven alles gaat uittorenen, dan breekt de cel, want het is een vastpinnen van iets dat door het vastpinnen wordt onttrokken aan verandering en eventueel verdere ontwikkeling. Dit geldt niet alleen bij negatieve constateringen. Iemand die alleen maar ‘lief’ gevonden wordt, is daarmee ook uitgeschakeld.
Het leven speelt zich af in ‘cellen’. In mijn vak spreken we van ‘contexten’. De cel of context is de levensvorm waarin zich één of meer verhoudingen afspelen. Heb je het bijvoorbeeld over je vrienden, dan verwijst het naar concrete verhoudingen, maar ‘vriendschap’ verwijst behalve naar de verhouding ook naar de vorm waarin die verhouding bestaat. In die vorm fungeren bijvoorbeeld verwachtingen die in een cultuur bestaan over hoe vriendschap wordt ingevuld. In verhoudingen doen zich sneller veranderingen en ontwikkelingen voor dan in de context. Neem de verhouding tussen ouders en kinderen: tussen de kleutertijd en de pubertijd komt de verhouding er heel anders uit te zien, maar de context ‘gezin’ is er nog steeds. Dat komt omdat de ‘zaak’ waar het om draait (opvoeding) nog doorgaat. Door de context op zichzelf lopen dus zowel zakelijke als persoonlijke lijnen. Op al die lijnen is er verkeer. Al dit verkeer vraagt om afstemming op elkaar. Er moet verkering zijn.
Op de aard van het verkeer moet ik nog dieper ingaan. In alles wat afstemming zoekt, komen twee ingrediënten van verschillende herkomst voor: immateriële en materiële ingrediënten. Het immateriële komt bijvoorbeeld tot uiting in onze opvattingen, sympathieën en antipathieën; het materiële verwijst naar ons lichamelijke bestaan en naar de natuurlijke condities van de wereld waarin we leven. (Lichaam en stoffelijke wereld staan op één lijn. Het zijn wereld-delen.) Je mag deze ingrediënten niet opvatten als weergave van het contrast dat in de vorige alinea is gemaakt tussen persoonlijke verhoudingen in de context en de zaak die daarin behartigd wordt. Zowel de persoonlijke verhoudingen als de zaken bevatten beide ingrediënten. Elk mens, elke verhouding tussen mensen, elke context en elke zaak in die context bevat een mix van materiële en immateriële aard. In traditionele bewoordingen uitgedrukt: een combinatie zijn van ‘lichaam’ en ‘geest’. De verhouding tussen deze twee vormt een centraal punt in het denken van ERH. Hij werkt dit punt op alle mogelijke manieren uit. Hij is van mening dat het de mensen van tegenwoordig ontbreekt aan besef van de geest of geesten waarin ze leven. De geest klopt aan in alle vragen die in de afstemming opkomen, die de gemeenschappelijke noemer hebben van „Waar gaat het eigenlijk om?” Het moet scherp bij hem zijn opgekomen toen hij als officier van het Duitse leger aan de eerste wereldoorlog deelnam. De vraag lijkt niet moeilijk te beantwoorden. De oorlog moet gewonnen worden. Oké, maar waar gaat het in die oorlog dan om? Het antwoord hierop is al iets moeilijker. Nog moeilijker wordt een antwoord als aan de weduwen en de moeders en de kinderen moet worden uitgelegd dat hun man en zoon en vader is gesneuveld. Een dergelijke vraag is er niet één uit het geschiedenisboek, maar gaat ook vandaag als een siddering door ons heen. ERH’s conclusie is dat er in alle afstemmingen tussen mensen iets is geslopen waarin overheerst dat mensen ‘materiaal’ geworden zijn. Dat is de heersende geest. Daar omheen is ideologie: papa heeft zijn leven gegeven om de democratie in Irak te brengen. Met dergelijke troost wordt de geest aangekleed, maar uitgekleed krijg ik eerder de gedachte dat het Vrije Westen zich moeite getroost om zich van blijvende welvaart te verzekeren. Welvaart -> materialisme -> onze ‘God’. Wat is er mis met deze geest? Het splijt in wezen het vermogen van mensen om verbindingen met elkaar aan te gaan. Enerzijds worden de grote ‘zaken’ in de contexten van de samenleving geleid door eigenbelang. Een soldaat van de USA moet zich vereenzelvigen met de grote zaak van de democratie, en – als het moethet offer van zijn leven brengen. Anderzijds strookt dit niet met de kleine zaken van families en gezinnen waarin het sneuvelen van de geliefde ongeluk brengt. Kort gezegd: als het geluk van de grote context het ongeluk van de kleine context is, dan dreigen de verbindingen tussen die twee contexten te bezwijken. Een escape voor de kleine context kan zijn dat die net zo materialistisch wordt: geniet van het leven en pak wat je pakken kan. Maar dat wordt steeds meer een levenswijze waarin ieder voor zichzelf bestaat. Een verdeeld bestaan. ERH stelt daar tegenover dat de menselijke verhoudingen in de kern samenhangen omdat de ene daarin voor de ander instaat. ‘Instaat’ tot en met het tegennatuurlijke dat het belang van de ander vóór het eigenbelang gaat. In die verhouding bestaan mensen juist niét voor zichzelf. Ook elk mens met enige persoonlijkheid bestaat uit de samenhang die is gevonden tussen lichaam en geest.
In de verhouding tussen geest en lichaam ontbrandt gemakkelijk een strijd tussen leven en dood in al die gevallen waarin de geest van het lichamelijke gaat domineren. Dan gebruiken mensen elkaar alleen maar. Het noodzakelijk tegenwicht is dat mensen de geest van saamhorigheid gaan belichamen. Het is de enige golflengte waarop de zaken van alle contexten in de wereld tot onderlinge harmonie kunnen komen. De geest die verenigt, heeft van oudsher samenwerking en vrede tussen de mensen gebracht. Alle boeken van ERH gaan daarover.
Verhoudingen in horizontaal perspectief (van binnen uit en van buiten af)
Toen ik als orthopedagoog anderen moest bijstaan die het praktische werk verrichtten, in plaats van zelf op te voeden en te onderwijzen of te trainen, werd ik me scherper bewust van de tegenstelling tussen in de praktijk staan, in de context meedoen, en van buiten af zo’n praktijk bekijken en er de regie over voeren. Als je er buiten staat, maak je niet mee hoe mensen zich op elkaar afstemmen, wat ze daarbij voelen, op basis waarvan ze hun keuzes maken en dergelijke. Je ziet wel resultaten. Je ziet of iets goed gaat of niet, maar dat is niet hetzelfde als weten ‘hoe het voelt’. Als je niet weet wat mensen beweegt, is het moeilijk om advies te geven. Neem als voorbeeld dat je als deskundige een groepsleider aanraadt om direct in te grijpen in de situatie waarin het ene kind het andere kind steeds pest. Het kan een goede raad zijn, maar je staat niet in de schoenen van de begeleider. Dié moet beslissen hoé hij ingrijpt als het moment er is. Boze toon, of zakelijk? Met een grapje of met een uitvoerige uitleg van wat verkeerd is? De vraag is: wat komt over bij degene die pest? De deskundige adviseur zou persoonlijk in de verhouding betrokken moeten zijn om daar goede raad over te kunnen geven. Maar ik stond er buiten.
Hoe kun je van buiten af een zinnig advies geven? Waar berust zo’n advies op? Schematisch gezegd: wie niet bij de inwerking betrokken is, moet zich baseren op de uitwerking van wat tussen mensen gebeurt. De adviseur kan zich er bijvoorbeeld op baseren dat het gepeste kind wegloopt uit de groep waar het bij hoort. Dan valt dat kind uit de context, en onttrekt het zich aan een zaak waarvan het profiteren moet. In de leefgroep van een kindertehuis kan dat niet. Er moet dan in de context iets veranderd worden. Vanuit de zakelijke kant van de context kan daarover wel degelijk van buitenaf advies gegeven worden. De adviseur begint met vragen. Wordt het geplaagde kind zijn of haar eigenwaarde ontnomen, of geeft het zelf een inbreng waarop niemand zich af kan stemmen enz. Al naar gelang de antwoorden ontstaat een idee over wat er zou kunnen gebeuren ter verbetering. Niet als een recept, maar als een mogelijkheid om te proberen. In de loop van mijn werk heb ik geleerd dat een probleem tussen mensen zich weliswaar in een bepaalde verhouding opduikt, maar vanuit de werking vanuit meerdere contexten kan worden onderhouden. Het gepeste kind uit mijn voorbeeld geeft misschien aanleiding tot pesterij omdat het stinkt. Het probleem ligt dan niet alleen in de activiteit waarin het gepest wordt, maar verwijst mede naar de context van zorg en primaire opvoeding. Het behoort tot de professie van de deskundige om alle meespelende zaken te identificeren. De manier van leiding geven kan een ‘zaak’ zijn, of de inrichting van de activiteitenruimte, en zo is er veel meer. Ergens naar kijken – van buitenaf – levert nuttige kennis op, zolang men maar niet denkt dat hiermee het hele karwei geklaard is. Op deze wijze wordt geobjectiveerd. Dat wil zeggen: je paalt het terrein af waarbinnen iets gebeurt, je doet zelf een stapje naar achteren, je focust op wat er gebeurt, je zet het gebeuren op de film, je draait het filmpje af, en je concludeert hoe het ene het andere teweegbrengt. Als zo’n conclusie kan worden getrokken, dan doe je een voorstel om in de oorzaak -> gevolg keten iets te veranderen.
Zolang er in de omgang tussen mensen weinig taakverdeling en weinig specialisatie zijn, komt het voor dat iemand zowel de opvoeder (de groepsleider) als ook de filmer (de deskundige) is. Er is een logisch verband tussen alles wat je doet, want je voedt op, je filmt wat niet wil lukken, je ontdekt waar de schoen wringt, en je past je kennis toe, en dan lukt het daarna best. Maar als de problemen groter worden, of als het veld van actie onoverzichtelijk is, dan ontstaat er een scheiding van taken. Dan voedt de ene op, en de ander filmt en draagt oplossingen aan. In het bijzonder waar het gaat om moeilijke menselijke verhoudingen is het een lastige opgave om te ‘filmen’ wat je zelf aan het doen bent. Want het veronderstelt dat je ook jezelf in alles wat je doet in de context dóór hebt. Als je het moeilijk hebt ín de context, dan kom je niet zomaar in de objectieve positie buiten de context, want je neemt je voor-oordelen mee, en je kunt niet onbevangen kijken. Dan deugen je filmpjes niet. Andersom heeft de gespecialiseerde filmer óók een probleem, want wie alleen maar filmt en niet meer opvoedt, die mist de betrekkingen / de relaties/ de communicatie / het contact ín de context. Dus hij filmt, hij ziet een oorzaak -> gevolg, en zegt: „Dát is het!” Maar pas op, de filmer heeft lang niet alles gezien en kunnen volgen, want hij is niet meer van binnenuit betrokken. Het advies hoeft op zichzelf niet slecht te zijn, maar het betreft iets in de context. Hoe verhoudt dit ‘iets’ zich tot al het andere? En omdat al het andere ook telt: wat is dan de waarde van het advies? Rond 1980 werkte ik in een jeugdpsychiatrische kliniek. De deskundigen, waarvan ik er één was, hadden de neiging om steeds meer ‘filmpjes’ te maken. Alle specialisten filmden vanuit de eigen deskundigheid. Het loste de vraag niet op hoe al die adviezen geïntegreerd konden worden in de alledaagse omgang tussen groepsleiders en kinderen. Gelukkig begrepen we dat die integratie tot stand moest komen in een samenspraak tussen ‘filmers’ en ‘opvoeders’. Het uiteindelijke resultaat is niet alleen de vrucht van de adviezen van ‘buiten’, maar vooral van de inwerking van binnenuit. De adviezen zijn vast wel meegenomen, maar ze bewerken deelaspecten van de omgang, terwijl het geheel van de omgang de innerlijke verandering teweegbrengt die nodig is om het kind uit zichzelf aan de contexten waarin het leeft deel te laten nemen. Niet de filmpjes doen het eigenlijke werk, maar de ontmoeting tussen mensen die relationele en contextuele consequenties heeft. Dit bewustzijn hield overigens in dat de groepsleiders erover spraken hoe ze innerlijk betrokken waren op de kinderen. Geen mens is zonder fouten, eigen smaak en vooroordeel.
Verhoudingen in verticaal perspectief ( tussen verleden en toekomst)
Nu verder. Er is meer dan de interactie tussen ‘binnen’ en ‘buiten’, tussen ‘persoon’ en ‘zaak’. Het zou de indruk kunnen wekken van een soort heen en weer: als een tweeslag. Maar het gaat om een drieslag. Je moet je voorstellen dat het lichaam en de wereld (beide representaties van materialiteit) direct beschikbaar is, maar onze geest en de geest waarin de context leeft, is dat niet. ‘Geest’ is meer dan menselijk verstand en zakelijk kaliber. Met je verstand gaat het om je denkvermogen. Een getraind verstand is op zichzelf direct beschikbaar: 2 x 2 = 4. En met een zaak gaat het om de functie van de context in groter verband. Hebben we het daarentegen over de ‘geest’, dan slaat dat op ons vermogen om te betekenen. Dit vermogen blijkt uit wat wij al betekend hebben en wat wij graag nog willen betekenen. Zo gezien slaat het bij uitstek op de eigenheid van ieder mens. En die eigenheid fungeert in verhoudingen en in de contexten waarin je leeft. De geest van de context betreft de betekenis die de betrokkenen met elkaar aan de zaken geven die ze in stand houden en voortbrengen. Als nu iets van betekenis geraakt wordt: in een persoon, of in een verhouding, of in een context, is er méér aan de hand dan de tweeslag waarin iets van buiten naar binnen gaat, en iets van binnen naar buiten komt. Want iets wat je raakt, iets wat betekenis heeft, iets waar je je eigen betekenis aan hecht, iets wat jou in je persoonlijkheid of identiteit of verhouding in beweging brengt, moet verwerkt worden. Afstemming is daarom niet een tweeslag, maar een drieslag: (1) inwerking, (2) verwerking en (3) uitwerking.
Schrijvend over de geest, sluit ik mij aan bij de oude wijsheid hierover waarin wordt gezegd dat elk mens dat geboren wordt de geest ontvangt, en bij zijn of haar sterven de geest geeft. Hiermee is aangeduid hoezeer elk mens onderdeel is van ‘geest’ die heerst in menselijke verhoudingen. Het mag dan gaan om je eigen waarde, maar het begint ermee dat je die ontvangt. In de loop van je leven geef je er je eigen invulling aan. Behalve deze persoonlijke kant, heeft de geest ook een ‘zakelijke’ kant, namelijk dat het een kwaliteit van het menselijk leven als zodanig is. Want in wat je waard bent, belichaam je niet alleen jezelf, maar tegelijk waarden die het menselijk leven zelf van waarde doen zijn. Bijvoorbeeld: je houdt je aan een belofte. Enerzijds komt dat helemaal op jezelf aan, maar anderzijds representeer je de algemeen menselijke waarde ‘betrouwbaar’ te zijn. Wat is ‘betrouwbaarheid’? Jij hebt de betekenis ervan niet in eigendom. Je kunt niet naar willekeur zelf invullen wat ‘betrouwbaar’ betekent, omdat de inhoud geworteld is in de samenleving, het geheel van menselijke verhoudingen. Wat jij belooft, moet je zelf waar maken, maar in wat je begint strekt zich iets uit naar de ander die de belofte wil ontvangen, en aldus ook een aandeel neemt. In de strekking van de belofte belichaam je samen de betrouwbaarheid, als reële gestalte van menselijkheid. De betrouwbaarheid als zodanig ontplooit z’n gehele betekenis dus pas in de verhouding. In 1000 relaties kan betrouwbaarheid wel op 1000 manieren voorkomen. Toch worden alle variaties geïdentificeerd als ‘betrouwbaar’. Dat komt omdat overal in de samenleving de ervaring is opgedaan wat er ‘werkt’ in wat we betrouwbaar noemen. Probeer het onder woorden te brengen: betrouwbaar -> instaan voor elkaar -> de daad bij het woord voegen enz. Een definitie schiet tekort, maar er zijn wel 1000 verhalen waarin duidelijk wordt dat het om één bepaalde ‘zaak’ draait. De realiteit van de geest omvat ons.
Afstemmingen waarbij de geest geraakt wordt, jouw geest en tegelijk de geest waarin je leeft met andere mensen (je werkkring, je familie, Nederland e.d.) kosten tijd. Want het moet verwerkt worden: (1) dat het je raakt, en (2) dat het in je dóórwerkt totdat je het zelf kunt betekenen. Stel dat je op het punt staat iets te beloven. Je geest zoekt verbinding met je innerlijk, waarin zich bevindt wat zich aan betekenissen in jou heeft gevormd. Kun je het nieuwe in verbinding brengen met het eerdere? Het nieuwe en het eerdere moeten gaan samenhangen, en het brengt je wellicht tot ontwikkeling of verandering. En ook strekt je geest zich uit naar de verhouding waarin de belofte, als je die doet, gaat werken. Wil jij je wel op deze manier verbinden? Wat betekent dit voor later? Dit naar voren kijken is méér dan eenvoudig, omdat het om (een voortzetting van) een verhouding gaat. Bovendien staat een verhouding doorgaans niet op zichzelf. Wie bijvoorbeeld een nieuwe vriendschap sluit, kan meemaken hoe dit allerlei andere verhoudingen kan beïnvloeden of zelfs veranderen. Kinderen kunnen snel en weinig doordacht beslissingen nemen, maar dan komt de verwerking in de volgende weken. Nieuwe vriendschap kan beklijven, maar ook al snel opgezegd worden. Ook bij volwassenen is verwerking is niet altijd nadenken, maar tevens iets doen op proef. Hoe dan ook: vanaf het onder de indruk raken tot en met het (be)proeven van verbindingen is je geest in beslag genomen. Het is nauwelijks grijpbaar, maar kost in elk geval tijd. De overgang van verwerking naar uitwerking is glijdend, maar de begrippen spreken voor zichzelf. Iets is ‘uitgewerkt’ als het niet meer ‘nieuw’ is, maar in het geheel van het bestaande is geïntegreerd. In de verwerking word je getekend, in de uitwerking reageer je op basis van hetgeen betekenis heeft gekregen.
ERH leert dat alles wat lichamelijk / natuurlijk / stoffelijk / wereldlijk in de afstemming is betrokken ‘ruimtelijk’ van aard is. Het betreft alles wat plaats inneemt en waarmee wij om die redenen rekening moeten houden. Elk mens neemt plaats in, en dat leidt tot tal van consequenties. Het brengt de beweging tussen ‘binnen’ en ‘buiten’ op gang. Maar om de realiteit van menselijke verhoudingen en menselijke identiteit te begrijpen kun je niet volstaan met een ruimtelijke visie. Essentiële kwesties van menselijk waarde in identiteit van mens en samenleving en hoe wij dit in afstemming betekenis geven zouden er dan buiten vallen. Om deze werkingen tot gelding te brengen moet naast de ruimtelijke dimensie een andere dimensie erkend worden: de dimensie ‘tijd’. Betekenis bestaat naar de vorm ervan uit tijd. Want de enige realiteit ervan is dat wij dergelijke betekenissen volbrengen: zelf en samen. We houden eraan vast, zoals in ‘ik houd van jou’ nog doorklinkt. Het verbindt het eerdere met het latere, het schept continuïteit, maar ook maakt het de bewegingen tussen ‘vroeger’ en ‘later’ traceerbaar, alsmede ontwikkeling en vernieuwing. Elke verhouding tussen mensen is een prestatie die in duurzaamheid wordt volbracht. Menselijke kwaliteiten als trouw zijn, geduld hebben, hoop koesteren enz. hebben allemaal te maken met wat wij in de tijd uithouden of volbrengen. Afstemming tussen mensen, het feit dat ze elkaar betekenen, dat samenhang en verbond bestaan: ze zijn alleen goed te begrijpen als bewegingen in en gestalten van tijd. Lichaam en wereld moeten zich ertoe lenen, anders lukt het niet. Elk concreet gebeuren van werkelijk belang moet daarom worden begrepen als een kruispunt van ruimtelijke werkingen en werkingen van tijd.
Welk nut heeft dit inzicht? Het heeft me een aantal dingen geleerd. Waar halen we de tijd vandaan? Ik heb maar één bron: mijn eigen tijd. Dat geldt voor ons allen. Wil je weten wat voor mensen van betekenis is, dan moet je niet op hun woorden afgaan, maar op hun daden. Betekenis heeft wat tijd mag kosten, waar mensen zich aan geven. Ook zal duidelijk zijn dat we op iedere verandering en verbetering van betekenis geduldig moeten wachten. Omdat het nu eenmaal tijd kost: tijd om iets te verwerken, tijd om iets op te bouwen. De houding van ‘komt er nog wat van’ is in dit perspectief een slechte. Want dan ga je als het ware achter de filmcamera staan, en roept: „Kom tevoorschijn!” Maar zo gaat het niet. Iemand komt pas tevoorschijn als die eindelijk durft, als hij er klaar voor is. Niet op commando, en niet volgens plan. Mensen kunnen elkaar wel helpen met verwerking. Dat gebeurt in de omgang, waar mensen elkaar hun tijd en aandacht, hun vriendschap en medeleven geven. Wie moet adviseren op dit terrein – daar schreef ik al over – moet de omgang aan de betrokkenen zelf overlaten. Als adviseur kun je meeleven, je ínleven, en goed luisteren (kost tijd!). Ik heb ook geleerd dat conflicten een goed kant hebben. Het is goed als mensen erom strijden elkaar te winnen, en als iets van waarde is, dan mag het verdedigd worden. Voor iemand die ‘op het slechte pad’ is, werkt niets zo goed als iemand tegen te komen die hem dat pad blokkeert, met inzet van zichzelf, omwille van de ander.
Verantwoordelijkheid dragen en verantwoordelijkheid nemen zijn begrippen die nu pas ingevuld kunnen worden. Het gaat om een soort afstemming waarbij je put uit alles dat in een bepaalde context betekenis heeft, omdat je iets van die betekenis voor eigen rekening, op eigen gezag, gaat bijdragen. Dat kun je alleen doen als datgene wat je op je neemt ook in verbinding staat met wat in jezelf aan waarde is uitgekristalliseerd. Dat slaat dus op wat je zelf verwerkt hebt, wat je niet voor jezelf wilt houden, maar met anderen wilt delen. Opdat het de kwaliteit van de verhouding waarin je als verantwoordelijk mens optreedt ten goede zal komen. Het is als het uitdragen van jouw en ons verleden in de actualiteit. Diametraal hier tegenover staat de kwaliteit van ‘beschikbaar’ zijn. We kunnen in het leven niet altijd putten uit begrepen en verwerkte betekenissen. Je kunt iemand ontmoeten, of in een situatie terechtkomen, waarin het zonneklaar is dat iemand je nodig heeft, of dat de handen uit de mouwen gestoken moeten worden. We moeten soms vertrouwen op intuïtie, of op een ander zonder het te kunnen funderen. Dan moet je gewoon beschikbaar zijn, omdat het zo op je toe komt. (‘toe komt’-> ‘toekomst’). Durf je te laten betekenen! De weg naar de toekomst sluit niet altijd aan op het traject dat je heeft gevormd.
Verbroken samenhang
Wij komen in het leven (nemen ruimte in), wij ontplooien een persoonlijkheid (het stempel van de tijd), en dat werkt uit in hoe wij ‘hier-en-nu’ bestaan. Ons actuele bestaan is altijd een neerslag van de wijze waarop we de werkingen van ons lichaam en onze geest weten te integreren. ‘Leven’ is eerst en vooral de opgave om die samenhang te vestigen, te handhaven en te verstevigen. Het vestigen van die samenhang gebeurt in een voortdurend proces van afstemming. Een voortdurend proces, omdat wij steeds nieuwe indrukken opdoen.
Als het ons lukt onszelf af te stemmen, en om de samenhang tussen die afstemmingen te vinden, dan blijkt dat uit het gegeven dat wij onze ervaringen kunnen integreren. Maar ‘integreren’ is in allerlei gevallen een te mooi woord, omdat menigeen moet balanceren om in evenwicht te blijven. In een geleidelijk en gezond leven krijgen mensen de tijd en de gelegenheid om hun indrukken, innerlijke verwerking en uitingen in samenhang te houden. Plotselinge gebeurtenissen zoals ongelukken, te grote levensopgaven, narigheid en breuk in verhoudingen verstoren de samenhang. Wat mensen niet kunnen verwerken, stoppen ze diep in zichzelf weg, of ze raken erdoor gepreoccupeerd, of ze worden ongelukkig of ziek. Verder leven met breuken of littekens in die samenhang leidt tot allerlei verschijnselen. Bij de ene tot voortdurende onzekerheid, bij de ander tot snelle boosheid, bij een derde tot ‘geen zin’ meer hebben. Ernstige verstoringen van de samenhang leiden tot scheefgroei in de ontwikkeling, tot onevenwichtigheid en onbetrouwbaarheid, tot crimineel gedrag, tot psychische ziekten en identiteitsstoornissen. Ik ben beland bij de vele problemen van de cliënten die ik in mijn beroepsleven ben tegengekomen.
In de jaren dat ik in Groot-Emaus (1986-1993) werkte, voerde ik de regie over de behandelingen van de opgenomen jongens en meisjes. Dat was een indirecte taak, want er waren er meer dan 200. Mijn taak was het onder meer om de visie op behandeling, op de grote lijnen dus, uit te zetten. Het is me toen redelijk gelukt om aan die visie een inhoud te geven, zoals ik hiervoor heb geschetst. Wij zochten naar de soort breuklijnen waardoor de levens van de cliënten verstoord waren geraakt, en probeerden daarop aan te sluiten door hen de tijd en de ruimte te geven om nieuwe ervaringen op te doen: ervaringen waarin ze alsnog tot betere afstemming zouden kunnen komen, en een steviger samenhang van afstemmingen konden verwerven. Afstemmen gebeurt in de dagelijkse omgang. Het houdt vooral in dat er een verhouding wordt opgebouwd tussen de cliënt en zijn begeleiders. Die verhouding moet ervaringen opleveren die van betekenis zijn. De nieuwe betekenissen moeten oude beelden bijstellen of veranderen, waarschijnlijk tot een paar lagen diep (zie het begin van mijn brief). Een dergelijke behandeling kost tijd, en ook voldoende ruimte aan vrijheid van omgang, zodat op den duur de eigen verantwoordelijkheden en gevoelens van de betrokkenen tot hun recht kunnen komen. We zochten dus een evenwicht tussen het maken van filmpjes (de diagnose), het scheppen van de condities waaronder de dagelijkse omgang met de jongeren zou kunnen gedijen (ruimte om te ontwikkelen van binnenuit: van inwerking naar verwerking), en deelname van de jongeren – eigen verantwoordelijkheid – aan het leven in de inrichtingssituatie (van verwerking naar eigen uitwerking). De behandeling of hulpverlening dient het speelveld te creëren waarop de jongeren hun ervaringen kunnen opdoen en integreren (in horizontaal en verticaal perspectief).
Maar gaandeweg werd dit speelveld ingeperkt door twee tendenties die steeds machtiger werden. De twee machten waren die van de deskundigen en die van de financiers. Kort samengevat neigden de deskundigen er steeds meer toe om een overheersend belang te stellen in de ‘filmpjes’. Uit de filmpjes haalden ze oorzaak- gevolg ketens, en ze wilden het dagelijks leven steeds meer in regie nemen om die oorzaak-gevolg ketens aan te pakken. Het negatieve gevolg was dat de dagelijkse omgang niet meer ‘vrij’ kon verlopen. Dat betekent dat de groepsleiders in hun optreden en tempo zich niet meer konden afstemmen op wat ze in het vrije spontane verkeer met de cliënten gewaar werden, maar dat ze het ‘plan’ moesten volgen, zoals van buiten af door de deskundigen uitgestippeld. De financiers versterkten die tendens. Want ook zij wilden de regie van buiten af versterken. Geld werd niet ‘zomaar’ verstrekt om een aantal jongeren met een serie groepsleiders eindeloos in een leefgroep met elkaar te laten omgaan. Nee, er moest aangewezen worden aan welke ‘kwaal’ bij ieder kind werd gewerkt, hoeveel tijd gemiddeld genomen kon worden om zo’n kwaal met succes te behandelen, en hoeveel geld dat mocht kosten. Ik heb nooit bezwaar gehad tegen een efficiënte organisatie, maar het kan niet zo zijn dat daardoor het eigenlijke werk van de begeleiding getorpedeerd wordt. Hoe kan van opvoeding en begeleiding iets terechtkomen als er met de jongere wordt omgegaan alsof hij een object is? Wat schept het voor verhoudingen als er op de ‘mens’ van de cliënt niet goed kan worden ingegaan, omdat alleen de ‘kwaal’ aandacht mag krijgen? Hoe kan iemand leren eigen verantwoordelijkheid te dragen als zijn leven geheel door anderen in regie is genomen (meer gemanipuleerd dan betekend)? Contexten fungeren niet als ze van buiten af in elkaar geknutseld worden: als de direct betrokkenen niet de tijd en de kans krijgen zich innerlijk op elkaar af te stemmen, zodat zich een verhouding kan ontwikkelen. In mijn laatste werkkring, Hoeve Boschoord, kwamen de machten van de financiers met hun bureaucratie en de deskundigen met hun behandel-methoden en –technieken nog veel sterker opzetten. Ik heb betwijfeld of er een ‘speelveld’ overbleef. Het waren moeilijke jaren.
Mijn ervaringen geven op kleine schaal weer wat op de grote schaal van de samenleving gaande is. Technocratie en bureaucratie beheersen alle verhoudingen: machten ‘van buiten’. Wij maken dit mee in een comfortabele positie. De meeste mensen in de wereld hebben het slechter. Het leven wordt in al zijn facetten zozeer van buitenaf geregisseerd, dat wij bijna niet beter meer weten dan dat het zo hoort. De techniek schrijft ons in veel opzichten voor hoe wij moeten leven. Goed, het huis is warm en de cola staat koel, maar het is steeds meer een leven waarin wij gedwongen zijn passief te reageren op de omstandigheden zoals ze van buitenaf zijn geconstrueerd. Wij profiteren van de elektriciteit, van de telefoon en de computer, maar als ze uitvallen kunnen we er zelf niets aan doen. Er is een specialist nodig, of we kopen een nieuw apparaat. Wie geen geld heeft, is uitgeschakeld. Het is een ‘stijl’ waar onze hele cultuur van doordrongen raakt. Het dreigt het innerlijk van de moderne mens onderontwikkeld te maken, omdat we in veel contexten niets in te brengen hebben, en dus niet kunnen oefenen in het nemen van een eigen aandeel in de verhoudingen. Zelfs onze emoties worden van buiten af gemanipuleerd. Dat heeft gevolgen. Het maakt ons onzeker. Wij kijken naar een ander om te weten of iets ‘leuk’ of ‘goed’ is. Het dreigt ook dom te maken, want wat weten wij anders van de verhoudingen in de wereld dan wat wij napraten zoals de journalistiek het ons aanreikt? En het dreigt hardvochtig te maken. Hoor het veelvuldig oordeel: ‘Ieder moet maar opkomen voor zichzelf”. In onze samenleving is de wetenschap erg belangrijk geworden, maar het is een bepaald soort wetenschap waarin de menselijke factor zoveel mogelijk wordt uitgeschakeld, of gemanipuleerd. Of er een trein rijdt tussen Harlingen en Leeuwarden wordt bepaald door de berekeningen van de directie van de Nederlandse Spoorwegen. Berekeningen geven houvast, Jawel, maar het is het houvast van de machthebbers. Hoor je bij hen en kun je betalen, dan profiteer je mee, maar o wee, als je er niet bij hoort. Zie hoe ons staatsapparaat met ‘vreemdelingen’ omgaat.
Afstemming -> bestemming
Als ons leven zich afspeelt in verhoudingen waarin we maar schijnbaar betrokken zijn: niet ‘echt’, niet persoonlijk, dan worden de betekenissen waarop die verhoudingen berusten uitgehold, want ze worden niet onderhouden. Elk onderhoud berust op wat de betrokken mensen vanuit zichzelf geven. In verhoudingen waarin mensen niets van zichzelf geven, kunnen mensen elkaar niet meer van betekenis vinden. Dan wordt het leven leeg, want de verhoudingen vullen dan ook onszelf niet. Dan krijg je er dus niets van betekenis voor terug. De grote contexten waarin wij samenleven, kunnen niet berusten op alleen maar de betekenis die de betrokkenen er in persoon aan geven. Maar dan accepteren we regels en wetten die we billijk achten. Als het goed is, dan is er nog innerlijke overeenstemming over de ‘geest’ waarin we met elkaar leven. Ontstaat ook daarover onenigheid, dan resteert de dwang van de voorschriften. Meestal zijn de machtigen en de welgestelden het met die voorschriften eens, maar de machtelozen niet. Als het zover komt, leven we in een gevaarlijke samenleving, want in iedere situatie waarin de leden van die samenleving met elkaar geconfronteerd worden, is het afwachten of de reactie van de ander voorspelbaar, begrijpelijk en voldoende respectvol is, of dat je met onverschilligheid, als tegenpartij of zelfs als vijand bejegend wordt. Het komt door een gebrek aan gemeenschappelijke waarde, en het gevolg is dat je in de confrontatie elkaars waarde niet kent. Dan moet je afwachten of je in je waarde wordt gelaten.
Wat wil het zeggen dat we elkaar in onze waarde laten? Het is meer dan met rust gelaten worden. Laat de caissière in de supermarkt ons in onze waarde als ze ons ‘Goede dag’ wenst? Wij hebben een zintuig voor wat ‘echt’ is. Iemand kan zo routinematig gedag zeggen, dat we ons honds behandeld voelen. Onze rust is gebaseerd op het vertrouwen, dat als het erop aankomt, wij als ‘mens’ zullen worden behandeld, ongeacht de routines waarop de zaken draaien. Het lijkt er soms op dat de menselijkheid van ‘buiten af’ gereglementeerd kan worden: via de instructies van Albert Hein, of de regering van het land. Maar dat is niet de grond waarop het werkt. Zolang men over mij praat als ‘klant’, of als ‘bejaarde’ -> in het algemeen: zolang mensen elkaar vanuit een soort-begrip benaderen (‘neger’, ‘jood’, ‘arabier’), staat men niet open voor elkaars menselijkheid. Op soortbegrippen kan geen menselijke verhouding worden gebouwd. Mensen ontmoeten elkaar pas als zij in de ander iemand ‘zoals zichzelf’ kunnen zien. Dit moet worden geleerd in afstemmingen. Het is geen oplossing te denken dat jij je in de ene context wél af kunt stemmen, terwijl je dat in de andere context nalaat. Alle contexten waarin wij leven staan in verbinding met elkaar. Als je een context af zou snijden van de mogelijkheid en de rechtmatigheid van afstemming en betekenis geven / ontvangen, dan ontstaan er contexten waarin aan (andere) mensen onrecht wordt aangedaan. Het leven is één geheel. Waar niet goed gedaan wordt, zal het slechte de kop op steken.
Zal het goede het kwade overwinnen? Dat is de grote vraag vanaf Adam en Eva tot en met Harry Potter. Bij Adam en Eva begint de geschiedenis als menselijke geschiedenis. Dat heeft dus niets te maken met evolutieleer, maar alles met elkaar te betekenen, met het uitvinden van wat ‘goede’ betekenis is. Dus ook: wat de betekenis van ‘goed’ is. Betekenis wordt ons eerst gegeven, dat schreef ik al. Vat dit niet op alsof het goede kan worden geïmporteerd, zoals Bush zijn ‘goed’ naar Irak denkt te importeren. Alle goeds moet in vrijheid aanvaard worden door degene die het ontvangt. Het is het probleem van alle goede bedoelingen, zoals nu ook het schrijven van deze brief. Goede bedoelingen zijn goed als ze aansluiten op de behoefte van degenen op wie ze gericht zijn. Het kan helpen als de zaak waarom het gaat werkelijk een goede is. Ik vertegenwoordig een goede zaak, denk ik. In deze brief over afstemming ligt het volle pond op de onderlinge afstemming tussen mensen, die elkaar aldus op die manier recht doen, en vulling geven aan elkaars bestaan, op zoek naar een gelukkig bestaan. Afstemming heeft ook nog een veel wijdere betekenis. Het is dat je probeert om in de keten van de generaties het Goede stem te geven en door te geven. Hoe dan ook, het vermogen tot afstemming moet geoefend worden. Ik wil nog opmerken dat het goede doorgeven niet zoiets is als de reproductie van ‘waarden’ en ‘normen’. In wat goed is zit ook voortgang en ontwikkeling, en behalve dat: ieder mens moet het op zijn of haar eigen manier waar maken. Ieder op eigen manier, maar allen door van betekenis te zijn, anderen hun betekenis te geven, en bij te dragen aan zaken van betekenis. Dat is meer dan afstemming, het is onze bestemming.
Naschrift
Ik heb geprobeerd één draad van het oeuvre van ERH uit te spinnen. Het had ook heel anders gekund, maar je krijgt een indruk. Als ik zijn boeken lees het is gemakkelijker om zijn boeken in een leeskring te bespreken dan is het alsof ik op reis ben. Mijn reis door het leven. Het raakt, ik ben gefascineerd, en al lezend / luisterend ben ik iets gaan inzien van mijn problemen, van wat in mijn werk van belang is en wat de grote problemen van deze tijd zijn. Het lost niet alles op, maar het oriënteert me wel, en het heeft mijn reisroute beïnvloed. Zien wat van waarde is, maakt me ook blij. Ik heb dus de boeken van ERH verzameld, zal ze blijven lezen, en hoop er meer mensen voor te interesseren. Mijn betrokkenheid is mede bepaald door het werk dat ik heb gedaan, werk waarvan ik de inzichten en werkwijzen graag had willen verbeteren, maar denk niet dat ERH alleen voor deze vakman van belang is. Het kan iedereen verrijken die een beetje bewust in het leven wil staan, en die behoefte heeft na te denken over de toekomst. Ik sluit af met een overzicht van de boeken die ik voor dit verhaal het meest gebruikte.
Van Eugen Rosenstock-Huessy:
- De onbetaalbare mens (1966) Rotterdam: Lemniscaat
- Spraak en werkelijkheid (1978) Haarlem: Vereniging Rosenstock-Huessy Huis
- Ik ben een onzuivere denker (1996) Zutphen: Dabar-Luyten
- Het wonder van de taal (2003) Vught: Skandalon
Van Ko Vos:
- Op weg naar de planeet (1974) Uitgegeven in eigen beheer
Met een hartelijke groet van je vader,
Wim van der Schee